door Max Arian
Belcampo (Herman Pieter Schönfeld Wichers) was niet alleen schrijver, arts, meester in de rechten, amateur-kunsthistoricus en eigengereid filosoof, maar ook en vooral een zwerver. Dat is hij zijn hele lange leven (1902-1990) gebleven. Hij heeft in het begin van de jaren dertig als dertigjarige jongeman een lange zwerftocht door Zuid-Europa gemaakt, waarbij hij als portrettekenaar zijn brood en onderdak verdiende. In 1938 werd het boek De zwerftocht van Belcampo in eigen beheer uitgegeven, zijn literaire doorbraak in Nederland. Hij heeft daarna, soms samen met vrienden of familieleden, maar meestal alleen, ontelbare zwerftochten gemaakt, door Scandinavië, Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië, Luxemburg en Mexico. Deze reizen hebben echter nooit tot nieuwe publicaties geleid. Zijn kleinzoons leerden van hem zwerven en hij onthulde hun enkele van zijn trucs. De koffietruc: je belt aan bij een vriendelijk uitziend huis en vraagt of je wat kokend water kunt krijgen om koffie te zetten. En de eiertruc: je vraagt of ze even wat pas gekochte eieren voor je willen koken. Allicht vraagt de bewoner of bewoonster van het huis of je niet wilt gaan zitten, een boterham wilt eten en mogelijk volgt er een interessant gesprek of een logeerpartij.
Toen hij 81 jaar was, wilde Belcampo nog eens een voettocht maken, om te kijken of de wereld en hij, beide vijftig jaar ouder, nog net zo goed met elkaar overweg konden als die eerste keer. Maar nu wilde hij als dank voor nachtverblijf en eten niet tekenen maar voorlezen uit zijn verhalen. Hij koos voor Brabant en Limburg, omdat hij daar bijna niemand kende, zodat hij niet in de verleiding kon komen voor het gemak bij een bevriende deur aan te kloppen. Voor alle zekerheid vroeg hij een reisbeurs aan bij het Fonds voor de letteren.
Op maandag 25 juli 1983 begint Belcampo te liften in Groningen. Lopen en liftend, soms met de bus of de trein, komt hij via Vries, Meppel, Staphorst, Doornspijk, Harderwijk en Amersfoort in Utrecht, waar hij bij kennissen logeert en zijn pas voltooide verhaal over Sint Joris voorleest. Vanuit Utrecht begint zijn eigenlijke wandeltocht, die vijf weken duurt. Het enige blad dat gewag heeft gemaakt van deze merkwaardige grijsaard en zijn voettocht door Brabant is Het Kerkklokje, weekblad voor Oisterwijk en omstreken, dat op 22 september 1983 een opgewekt en verbaasd stuk wijdt aan het bezoek dat de bekende schrijver op 5 en 6 augustus aan Oisterwijk heeft gebracht. Belcampo had uitdrukkelijk verzocht er niet eerder dan in september over te schrijven, zodat hij als een onbekende en een vrij man door Brabant kon blijven trekken.
De reis was een groot succes, maar van een boekpublicatie is het niet gekomen. Tegenover het Fonds voor de letteren verantwoordt Belcampo dat achteraf zo: «Mijn verwachtingen werden overtroffen. Of het kwam doordat ik mij de eerste keer als een rondreizende portrettekenaar en deze keer als een rondreizende verhaaltjesverteller presenteerde, dat ik daardoor een ander publiek of met een tegenwoordig woord, een andere doelgroep had waarmee contact op hoger niveau mogelijk was, elke dag kon ik zoveel avonturen beleven als ik maar wilde … Maar een andere vraag is natuurlijk of daar een boek van te maken valt. Eén van mijn ervaringen op die reis was dat ik dat niet kan. Je benadering is menslievend en die wordt beantwoord met een gastvrije ontvangst. Ze laten je toe in hun woningen en hun intieme huiselijke leven ontrolt zich voor je ogen. En jij maar onderhand denken: wat kan ik daarvoor publikatie uit slaan. Bij een journalist is het wat anders, dan weet iedereen: dat brengt zijn beroep mee. Middenwegen, alleen het sympathieke of oppervlakkige vermelden zijn waardeloos. Of alles zó te transformeren dat het onherkenbaar wordt.»
Maar dan is het beter, meent de schrijver, je reiservaringen in een grote zak te stoppen en uit dat materiaal je eigen vrije oeuvre op te bouwen. Hij geeft daarvan een aardig voorbeeld. Op zijn reis heeft hij in het kader van de burenplicht van zijn gastheer voor de eerste keer in zijn leven op het kerkhof een graf helpen graven. Daardoor is het beroep van doodgraver hem veel nader gekomen en heeft hij later een figuur kunnen scheppen (Sint Felix in Pandora’s album) die naast doodgraver was en: «doordat ik de techniek van dat vak, ik mag wel zeggen, aan den lijve heb ondervonden kon ik er details van te pas brengen waarover ik anders niet had beschikt».
In de nalatenschap van Belcampo is nu een manuscript opgedoken waaruit blijkt dat hij serieus heeft geprobeerd zijn «laatste zwerftocht» op papier te zetten. Het begint in telegramstijl, maar gaandeweg wordt het een steeds enthousiastere reisbeschrijving. En dan stokt het plotseling. Hij is, al wandelend, op een zonnige zomermorgen in een euforische stemming, maar, schrijft hij aan het slot: «Een gelukzalige stemming is een heel egocentrisch gebeuren, de buitenwereld heeft er niets aan.»
Fragment uit het nagelaten manuscript:
Donderdag 28 juli
Dus volgde ik welgemoed – welgemoed is een veel te zwakke uitdrukking voor de gemoedsstemming waarin ik toen verkeerde – door de heerlijke ochtend de Langbroeker Dijk.
De vele landhuizen grenzen met hun parken en geboomte pal tegen het water van de wetering. De huizen zelf blijven van de weg af meest onzichtbaar. Hier en daar wemelde de wetering van vogels en ander gedierte.
Een gelukzalige stemming deelt zich ook aan de omgeving mee. Je veronderstelt elke boom, een heel bos in zijn nopjes. Huizen ook, lekker droog wordend. Lekker de mensen dienend. Zo voelend liep ik urenlang langs de Dijk, de lange dag nog vóor mij.
Een gelukzalige stemming is een heel egocentrisch gebeuren, de buitenwereld heeft er niets aan.
Belcampo